Met een ontzagwekkend gedruisch
stoomt de trein 't station van Luik-Paleis
binnen. De portels vliegen open, de reizigers, die uit en in gaan, kruisen zich in verwarring. Het is een gestoot, en gesleep van pakken, dat hooren en zien vergaat. Dat geharrewar duurt slechts een paar minuten en reeds fluit de locomotief het vertrek. Daar stuift nog een reiziger, een jonge heer, de statie binnen. Hij gaat de trein bereiken, maar valt eensklaps in een paar armen, die zich voor hem openslaan. - Maar mijnheer laat me door... - U door laten « parbleu ! » zonder me tenminste de hand te drukken, - roept hem driftig een jonge heer, met breede panama hoed op het hoofd, - die even uit de trein stapte. - Mijnheer!... Laat me los! - Maak u maar zo kwaad niet.... - Laat me uw gekke kuren missen maar de trein niet. - Te laat, vriend lief! En inderdaad de « conducteur » van den trein doet reeds teeken dat geen opstappen meer geldt. - Ja te laat en dat, dank aan u Mijnheer! roept de trein missende reiziger, met weinig verkropte gramschap. Die gekke kuren... - Kom! maak u maar zo kwaad niet. En de reiziger met panama-hoed neemt de gebolgen jonge vriendelijk onder den arm: Maar, is't waar dan, Karel, kent ge me niet meer? Hebben drie jaren me zoo veranderd? De zon van den Congo heeft me toch zeker tot geenen wilde man verbrand, dat.... - Frits!.... En Karel Bertholein valt in de armen van zijnen goeden vriend, Frits Verlaer, terwijl de toeschouwers van dit toneel, met verwondering eerst en met een gullen lach nu, deze ontmoeting gadesloegen. - Laat me u ens goed zien, Frits! Beste, beste viend! gij ziet er goed uit, weet ge dat wel? En onze vrienden staren nu elkander vol vriendschap in de oogen, en twee paar handen liggen vol kracht in elkaar gedrukt. - Och! de Congo is zoo ongezond niet als men zeggen wil. - Reeds drie maanden zit ik op eenen brief van u te wachten. Maar ... elken morgen was ik als Zuster Anna, die van op haren hogen toren ook niets komen zag. - Het plezier is zoveel te grooter, Karel. Ik heb u eens aangenaam willen verrassen. Maar kommee. Ik zie er uit als 'ne jager. Kom ik moet in der haast mij een nieuw pak koopen, - en ook nog een anderen hoed. Wat dragen ze nu, in het modeziek België? - Och! de mode is een gek ding. Ik weet het zelf niet. Heden dit en morgen dat. - Kom dan maar, want ik zou den volgenden trein niet geerne missen. En arm aan arm, trokken onze vrienden, langs het oud paleis der prinsen van Luik, het plein over, hun gesprek voortzettende! - A propos! Karel, ik vergeet het u te vragen. Hebt ge nu de plaats? Zijt ge notaris benoemd? - Ik! Bij lange niet. Ik heb niet genoeg gevleid en rond geloopen zeker. En 't is me onder den neus door. Mijn oude tante heeft daar veel spijt om gehad. - Oh! die goede juffrouw Trees! Nog kloek en gezond? - Goddank! ja. Gij zult ze niet veranderd vinden. Zij schijnt eerder te verjongen. En altoos even goed voor mij. Het betrachten dier plaats heeft haar meer kommer gegeven dan ik u zeggen kan. Wat mij betreft, ik meen dat de zaken tegenwoordig zoo slecht gaan, dat een notariaat, voor wie een weinig gevoelig is, niet altoos aangenaam wezen kan. - En dan, goede vriend, is me dat ook een leven, zich in een bureel te gaan opsluiten, om er uitteteeren of diklijvig te worden? Leve de beweging! Leve het reizen! - Och! te huis is 't ook al heer aardig. Bijzonder, als ge op uwen weg een wezen ontmoet, dat uw hart aangenaam stemt... - Oh! oh! Karel! Verliefd? Is men dat ook in Bloemendael? Sapristi! mijn beste, vertel mij dat avontuurtje eens gauw. Ge weet, ik houd aan avonturen. - Ja, dat weet ik; en wel zooveel nog, dat gij om avonturen uwe vrienden drie jaren lang, om u treuren laat. - Bah! Bah! Die drie jaren zijn om, - en we hebben zoveel te meer plezier ons wedertevinden. daar is de « Charlemagne » met zijn biljards. Die bestaat dus nog, zie ik. - O ja! Maar hij heeft thans reeds een concurrent. 't Schijnt dat het biljard een voordeelige « speculatie » is. Daar hebt ge de « Phare », die heeft er achttien. - In Ambriz, Banana en Vivi, heb ik ook biljard gespeeld. Maar ik heb dorst; zittende zult ge me uw avontuurtje beter vertellen. Wat drinkt men thans in uwe wereld? - Munich is een hel lekker bier. - Garçon! Twee munich! - Ja M'neer! Munich ... twee! roept een gebokkebaarde diender, die met de servet onder den arm reeds voor hen stond, en in een oogwenk het gevraagde gebracht heeft, terwijl zijne vingeren reeds in het zakje van zijn kort jasje de centen tellen om ze terug te geven, - en zijn rond oog reeds gezien heeft dat er hier een fooi voor hem is, - eene fooi die hij dan ook onderstreept bij 't ontvangen, door een vertrouwelijk: « Merci, M'neer! » En onze vrienden zitten aan een tafeltje hartelijk tegenover elkander. Gelijk men ze daar ziet, zou men wel zeggen twee broeders. ...... |
|
Quoted from: Thelen, Twee
hoeden, 1888, Tongeren, 206 pp., p. 5-8 (with, strangely, p. 3, dedication to the Lord Mayor of London ???) |