Kengerlost

(Kindervreugde)


montze2.jpg
The birtplace of Dr. Jozef Langohr in Montzen.

...het opgroeiende kind, de' klenge Knibes, de Köttel, de Puut, behoeft, buiten de zachte vermaningen van Mama en de meer doortastende argumenten van Papa, ook en vooral Kengerlost te genieten, in zijn ganse omgeving, zowel buitenshuis als rond de familiehaard.

...die kleine knibes (kwibus), die keutel (kleuter), die poot (lootje, twijgje)

Laat ze i Gods Naam buiten huis, a gen Dö'ö'r, naar hartelust met Water, Leem en Zant knö'len en brö'le, i gen Pölschen ater gen Huus plaren en platsche, Zeepblo'ze make met water, stenge Piip en schwatte Zeep, en Flääsch met Water en Lakrets klutschen en zugge, op ene Plaai o'f op en Spe'e'lplaatsch kneppe, stukke, kornole, rengele, de Kokelebook schlue, Schlang lejje, Kreech of Pe'atsche spele, der Pe'reboom riete, Bok sprenge, Kukepiip of blenge Jacob, of We'rem en Ko'o't spe'le, Kakkestölsche,

Laat ze in Godsnaam buiten huis, aan de deur, naar hartelust met water, leem en zand knullen (onhandig bewerken) en bruen (werpen - vgl. de brui aan iets geven), in de plasjes (poeltjes) achter het huis ploeteren en plassen, zeepblazen maken met water, stenen pijp en zwarte zeep, een fles met water en drop (klissap) klotsen (schudden) en zuigen, op het plein (dorpsplein) of op de speelplaats knikkeren (hüüf -knikker), schieten (rechtstaande met knikkers achterna of in een kuiltje schieten), met de drijftol spelen, met de reep, de hoepel lopen, buitelen (de Kokelebook of Kokkeleblok slaan), de slang leiden (cramignon), soldaatje of paardje (met koord) spelen, de pereboom rijten (op de handen, de perelaar, staan), bokspringen (haasje over), kukkepijp (kijken en piepen - verstoppertje) of blinde Jacob (blindemannetjesspel), warm en koud spelen (al zoeken achter een verstopt voorwerp), kakkestoeltje (een kleintje tussen twee groten op de arm dragen),

Hukkepak en Hakkepak drage, op en lis Schlitscho, Hukkebaan en Hakkebaan lope, op D&oumlrepel en Stevech met Baal en Tetschkno'ak tetsche, lans gen Hage te Nö'ate gue, Hanepenken en Fiuele zöke, i gen Baache Krepsche vange, i gen Böösch E'rbele, Wo'rbelen en Bro'mmele zöke, i gen Wej Schlöatelblome, Kettekruut en Me'zöte plökke en Piepele vange, i gen Höjberem schübbelen en tummelen, op Go Vridech dörech gen Dörep klabattere, op Kirmeszondech met de Schötterej dreej Mo'o'l öm gen Vo'gelstang bronke;

hukkepak en hakkepak dragen (paardje rijden op een andere rug) (op en Hukke zitten - hukken, huiken, hurken), op het ijs schaatsen, gehurkt glijden, op dorpel en stoep (vergel. steenweg) met bal en tetschknook (bikkelen, Fr. jeu des osselets) spelen, langs de hagen noten zoeken (te noten gaan), hanepenken (vrucht van de hageroos) en viooltjes zoeken, in de beken kreeften vangen, in het bos aardbeziën, Worbele of Wolbere - zwarte woudbessen en braambessen zoeken, in de wei sleutelbloemen, kettingskruid (paardebloem, pissenlit) (met de stengels in mekaar gestoken worden kettingen gevlochten) en meizoetjes (madeliefjes) plukken en piepele (vlinders) vangen, (n de hooiberm (plaats waar hooi opgestapeld wordt - hooischelf) met armenvol hooi (Schub Hgd. armvol) werpen en tuimelen, op Goede Vrijdag door het dorp klabettere (met de klankloze kleppers, die op Witte Donderdag de altaarbellen vervangen door het dorp klepperen), op kermiszondag met de Schutterij driemaal rond de vogelstang (gaaipers - wip met vogel in top) bronken (bronk - processie)

op Kirmesdonneschtech der Schenkekno'ak begrave en Schlang lejje; met Hö'alenderhoot Knapböse, met Wejjegutsche Bö'ö'ch, met wel Kaskangele lang Kräns make.

op kermisdonderdag de hespeknook (Hgd. Schinken) begraven en de slang leiden (cramignon dansen), met vlierhout (Hgd. Holunder) knapbussen (klapbus - proppenschieter), met wilgenroeden bogen, met wilde kastanjes lange kransen maken (met ze in een snoer te rijgen).

Op kermisdonderdag werd, in vroegere tijden, met de afgegeten hespeknook, aan een stok gebonden, voorop, rond het dorpsplein gedanst en gesprongen, ten bewijze dat alles opgegeten was en de kermis begraven.

Wat Jong es spe'lt gan, wat o'o't es knottert gan. De Kenger wi de wel Jaat motten et bont make, zech ene Pukkel lache. Me mot neet ä ge Blätsche trekke vö'ar en Plant te due wase; de kinderen moeten zich spontaan ontwikkelen
...

Wat jong is speelt gaarne, wat oud is knottert (knorren, pruttelen, mopperen) gaarne. De kinderen, als de wilde jacht (aanstormende bende) moeten het bont maken, zich een bochel (bult) lachen. Men moet niet aan het bladje trekken om een ander plant te doen wassen (groeien).
...


Text in bold is in Montzen dialect by Dr. Jozef Langohr.
Text in italics is in Dutch as translated and commented by Dr. Langohr himself.

Orthography:
u as in German (oe in Dutch)
o' replaces "o with cedile" in the original (o as in Dutch nog)
e' replaces "e with cedile" in the original (e as in Dutch en)
ö' replaces "ö with cedile" in the original (eu in Dutch freule, French leur)


montze.jpg

Quoted pp. 45-46 from: Dr. Jozef Langohr, Va gen Weech bes a ge Graaf (Van de Wieg tot aan het Graf), folkloristisch drieluik uit het Land van Overmaas, 1956, "Ereleraar Dr. J. Langohr en Z.E.H. Dr. H. Veltmans Comité", 128 pp + pictures .


This page is created as illustration for our pages about languages spoken in Belgium (and just over the border)
Created: 2001-03-25  , updated and transferred to the tiscali server 2003-01-14, relocated to the Combell server on 2020-10-25
Some texts may be affected by copyrights and eventually need to be removed from this server in the future
© Roger Thijs, Euro-Support, Inc.